.
Analogie: Kenmerken met een gelijke structuur en functie (zoals de stroomlijn van vissen en dolfijnen) die los van elkaar en als aanpassingen aan dezelfde omgeving zijn geëvolueerd. Ook: convergente evolutie. Antoniem: homologie
Antropocentrisme: Wereldbeeld dat uitgaat van de menselijke soort
Antropomorfisme: De onterechte toeschrijving van mensachtige kenmerken aan andere soorten. Antoniem: antroponegatie
Antroponegatie: A priori ontkenning van mensachtige kenmerken bij andere dieren of van dierachtige kenmerken bij mensen. Antoniem: antropomorfisme
Behaviorisme: Door B.F. Skinner en John Watson geïntroduceerde benadering van gedrag waarbij de nadruk ligt op observeerbare uitingen daarvan en op het achterliggende leerproces. In zijn radicalere vorm reduceert behaviorisme gedrag tot aangeleerde associaties en verwerpt interne cognitieve processen
Biologically prepared learning: Aanleg voor leren die zo is geëvolueerd dat hij past bij de ecologie en bij de overlevingsstrategieën van een soort. Zie ook: Garcia-effect
Bonding and Identification-based Observational Learning (BIOL): Sociaal leren dat in de eerste plaats is gebaseerd op de behoefte om ergens bij te horen en zich aan te passen aan sociale modellen
Clever Hans-effect: Schijnbaar opzienbarende cognitieve prestatie op grond van onopzettelijk door de onderzoeker gegeven tekens
Cognitie: Omvorming van sensorische input naar kennis van de omgeving en de toepassing van die kennis
Cognitieve ethologie: De naam die Donald Griffin gaf aan de biologische studie van de cognitie
Conformist bias: Geneigdheid de oplossingen en voorkeuren van de meerderheid over te nemen
Conspecifieke benadering: De techniek van het testen van dieren met rolmodellen of partners van hun eigen soort om de invloed van de mens te reduceren
Convergente evolutie: Het los van elkaar evolueren van gelijke kenmerken of vermogens bij niet-verwante soorten als reactie op gelijke eisen van de omgeving. Ook: analogie
Cooperative pulling paradigm: Test waarbij twee of meer individuen beloningen naar zich toe trekken met een apparaat dat ze alleen niet effectief kunnen bedienen
Cultuur: Het leren van gewoonten en tradities van soortgenoten waardoor groepen van dezelfde soort verschillend gaan handelen
Dierenkennisregel: Ieder die een bewering over cognitieve vermogens van een bepaalde soort in twijfel trekt, moet hetzij vertrouwd zijn met die soort, hetzij een serieuze poging doen de negatieve bewering te verifiëren
Doelgericht helpen: Hulp aan een ander individu gebaseerd op perspectiefname, zoals beoordeling van de specifieke situatie en behoeften van de ander
Driehoeksbesef: Kennis van niet alleen de eigen relaties met de individuen A en B, maar ook de relatie tussen A en B
Echt imiteren: Subtype van imiteren die begrip van methoden en doelen van de ander weerspiegelt
Ecologische niche: De rol van een soort binnen een ecosysteem en de natuurlijke hulpbronnen waar evolutie van afhangt
Episodisch geheugen: Het oproepen van specifieke voorbije ervaringen aan de hand van met name inhoud, plaats en tijd
Ethologie: Biologische benadering van het gedrag van dier en mens zoals geïntroduceerd door Konrad Lorenz en Niko Tinbergen, waarin de nadruk wordt gelegd op gedrag als aanpassing aan de natuurlijke omgeving van een soort
Evolutionaire cognitie: De studie van alle cognitie, zowel van mens als dier, vanuit evolutionair perspectief
Functie: Het doel van een eigenschap, gemeten aan de hand van de voordelen die het oplevert
Garcia-effect: Smaakaversie na het nuttigen van voedsel met negatieve associaties, zoals misselijkheid en braken. Zie ook: Biologically prepared learning
Herkenningsriedeltje: Individueel verschillend melodietje waarvan elke dolfijn een eigen vorm bezit en waaraan hij of zij kan worden herkend
Homologie: Gelijke kenmerken van verwante soorten die zijn afgeleid van een gemeenschappelijke voorouder. Antoniem: analogie
Inductief redeneren: Beschikbare informatie gebruiken om een werkelijkheid op te bouwen die niet direct waarneembaar is
Intelligentie: Het vermogen succesvol informatie en cognitie toe te passen om problemen op te lossen
Inzicht: Oude informatie die plotseling intuïtief op haar plaats valt zodat er een nieuw probleem mee kan worden opgelost. Ook: aha-erlebnis; en: het kwartje valt
Killjoy-verklaring: Een poging een cognitieve verklaring onderuit te halen door een eenvoudigere voor te stellen
Kritisch antropomorfisme: Het gebruik van menselijke intuïtie aangaande een soort om objectief toetsbare hypotheses te ontwikkelen
Magische bron: De eindeloos complexe gespecialiseerde cognitie van elk organisme
Matching-to-sampleparadigma (MTS-paradigma): Test waarbij een proefpersoon eerst een voorbeeld ziet en vervolgens uit twee of meer opties het meest op het voorbeeld lijkende item moet vinden
Mental time travel: Bewustzijn van eigen verleden en toekomst
Metacognitie: Het eigen geheugen checken om te weten wat men weet. Ook: denken over denken
Morgan’s Canon: Advies om geen hoger cognitief vermogen aan te nemen als het betreffende geobserveerde verschijnsel met een lager vermogen kan worden verklaard
Objectpermanentie: Het inzicht dat een object kan blijven bestaan als het niet meer te zien is
Overimitatie: Het imiteren van alle handelingen van een rolmodel, ook als ze niet wezenlijk zijn voor het bereiken van een doel. Antoniem: selectieve imitatie
Oversprongbeweging: Een activiteit die irrelevant is voor de actuele situatie en die plotseling optreedt als gevolg van onverzoenlijke motiveringen, bijvoorbeeld vechten en vluchten
Perspectiefname: Vermogen vanuit het standpunt van een ander naar een situatie te kijken
Pygmalioneffect: Het verschijnsel dat de manier van testen bij een gegeven soort vaak een weerspiegeling is van cognitieve vooroordelen. Specifiek: bij comparatief testen wordt onze soort bevoordeeld
Scala naturae: Natuurlijke schaal van de oude Grieken waarin alle soorten van laag tot hoog een plaats hebben gekregen, met de mensen zo dicht mogelijk bij de engelen
Selectieve imitatie: Imitatie van alleen die handelingen die leiden tot het doel, met veronachtzaming van ander gedrag. Antoniem: overimitatie
Spiegeltest: Experiment waarbij wordt vastgesteld of een organisme een merkteken op zijn lichaam waarneemt dat het alleen via zijn spiegelbeeld kan zien
Theory of mind (ToM): Vermogen om aan anderen geestestoestanden toe te schrijven, zoals kennis, bedoelingen en overtuigingen
Toetssteen van Hume: Pleidooi om dezelfde hypotheses toe te passen op vergelijkbaar geestelijk handelen van mens en dier
Uitgestelde bevrediging: Het vermogen om een onmiddellijke beloning te weerstaan om later een betere beloning te krijgen
Umwelt: De subjectieve wereld die een organisme waarneemt
Vergelijkende psychologie: Subdiscipline van de psychologie die ernaar streeft algemene principes van dierlijk en menselijk gedrag te vinden of die, in engere zin, dieren gebruikt als modellen voor de psychologie van de mens
Zelfbewustzijn: Besef van het ego, met voor sommigen als criterium dat een diersoort slaagt voor de spiegeltest, terwijl anderen geloven dat het alle levensvormen karakteriseert